Nationale Militie

De Nationale Militie is de voorloper van ons hedendaags leger. In 1811 werd de dienstplicht ingevoerd. Voor die tijd bestond het leger uit vreemdelingen, landlopers en avonturiers. In 1814 werd bepaald dat op iedere 100 inwoners één militielid moest worden aangewezen. Op 27 februari 1815 werd daartoe de eerste Militiewet van kracht en deze werd twee jaar later vervangen door de wet voor oprichting van de Nationale Militie. Vanaf dat moment bestond de Nationale Militie behalve uit vrijwilligers uit ingelote dienstplichtigen. Voor de loting moest iedere mannelijke inwoner die dat jaar zijn negentiende levensjaar zou bereiken zich inschrijven in de woonplaats van zijn ouders. Een provincie werd daarvoor ingedeeld in militiedistricten van circa 100.000 inwoners, die vervolgens werden ingedeeld in ieder tien kantons. Er werd geloot per kanton.

Wie ingeloot werd, kon eerst proberen vrijstelling te krijgen. Bijvoorbeeld omdat hij te klein was (kleiner dan 1,55 meter), een lichamelijk gebrek had, dat een of meerdere broers al in dienst waren (van een gezin met een even aantal zoons moest de helft in dienst, van een oneven aantal het kleinere deel), of dat hij bijvoorbeeld theologie studeerde. In de meeste gevallen werd hij een jaar vrijgesteld en moest hij zich het volgende jaar opnieuw aanmelden. Dit tot een maximum van vijf tot zeven jaren, evenredig aan hoe lang de dienstplicht op dat moment duurde. Als er geen reden tot vrijstelling was, kon een vervanger worden aangesteld. Dit kon een remplaçant zijn (iemand die zich dat jaar niet hoefde aan te melden) of een nummerverwisselaar (iemand die dat jaar was uitgeloot – hij ruilde dan voor een lager lotnummer). Het inzetten van een plaatsvervanger was een kostbare aangelegenheid, maar toch werd er vaak gebruik van gemaakt. Omdat dit vervangingssysteem een grote invloed had op het aantal vrijwilligers – men verdiende namelijk beduidend meer door zich te laten inkopen als vervanger, dan zich aan te melden als vrijwilliger -, werd het remplaçantenstelsel in 1898 afgeschaft en vervangen door de persoonlijke dienstplicht.

In 1922 werd de Dienstplichtwet ingesteld en was de Nationale Militie als zodanig verleden tijd. De registratie van jongemannen voor de dienstplicht ging echter gewoon door en er zijn dan ook militieregisters tot en met het jaar 1941 te vinden. De loting voor de Nationale Militie verliep volgens een nauwgezet administratief systeem. In de meeste gevallen zijn er daarom meerdere registers terug te vinden: een inschrijvingsregister, twee alfabetische naamlijsten en twee lotingsregisters.

Inschrijvingsregister: elke man die dat jaar zijn negentiende levensjaar zou ingaan, moest zich in januari inschrijven in de woongemeente van zijn ouders. De inschrijvingsregisters werden opgesteld op volgorde van binnenkomst. 

Alfabetische naamlijst: vervolgens werden de inschrijvingen op alfabetische volgorde gezet. De alfabetische lijsten werden in tweevoud gemaakt en gecontroleerd: één exemplaar ging na loting terug naar de gemeente, één ging naar de militiecommissaris (provincie). 

Lotingsregister: de militiecommissaris van een kanton zorgde voor een publiekelijke loting. Het lotingsregister werd in tweevoud opgesteld, op volgorde van lotnummer. Een hoog lotnummer betekende meer kans op vrijstelling. Na loting werd het lotnummer ingevuld in het inschrijvingsregister en op de alfabetische naamlijst. Vervolgens gingen de lotingsregisters naar de Militieraad, die redenen tot vrijstelling beoordeelde en gegevens werden in het register aanvulde. De militiecommissaris leverde alle registers (lotingsregister en alfabetische naamlijst) in bij de Commissaris van de Koningin; het tweede exemplaar van het lotingsregister ging retour naar de gemeente.

Lotingsregisters verschillen soms van elkaar. Dat komt vooral door de wijze van loting. Bij elke loting werd het aantal nummers afgestemd op het aantal ingeschrevenen. In eerste instantie moest iedere loteling zelf een lotnummer trekken en bepaalde hij zo zelf zijn lot. Dit was echter een tijdrovende methode, waarbij ook fouten gemaakt konden worden. In 1928 werd een ander lotingsysteem ingevoerd, waarbij niet iedere ingeschrevene afzonderlijk een lot moest trekken, maar slechts één lotnummer werd getrokken. Dit nummer werd gekoppeld aan het nummer van het inschrijvingsregister. De overige lotingsnummers werden vervolgens op volgorde van inschrijving toegekend.

In de bijlage het Reglement op het geneeskundig onderzoek omtrent de geschiktheid voor de dienst bij de zee- en landmagt uit 1871. Daarin staan alle lichamelijke gebreken en/of afwijkingen vermeld op grond waarvan men vrijstelling van diensplicht kon krijgen. In de huwelijksbijlagen (zie: Documenten) zijn voor de bruidegom telkens ook de papieren van de Nationale Militie opgenomen. Met behulp van het reglement kan eenvoudig bekeken worden wie waarom vrijstelling heeft verkregen.

Wie meer wil weten over de Nationale Militie of wie de militieregisters wil raadplegen, kan terecht op: http://militieregisters.nl.